Gustaaf Verrijke

Gustaaf Verrijke
Boris Mets tijdens het Verzetscafé
Boris Mets tijdens het Verzetscafé

(verteld door achterkleinzoon Boris Mets)
Om mijn verhaal te beginnen, neem ik jullie mee naar het beeldenpark Middelheim.  Daar in de driehoek tussen het beeldenpark, het kerkhof van Berchem en het Middelheimziekenhuis, staat een monumentaal gebouw uit de jaren 1920 met opvallende Art Déco koepels. Nu het rectoraat van de Universiteit Antwerpen, maar tussen 1921 en 1962 was het de Koloniale Hogeschool, een instituut waar mensen werden opgeleid om in functies op te nemen in de toenmalige Belgische kolonies in Centraal-Afrika.

Verborgen in het struikgewas rond het gebouw staat een klein monument, gewijd aan de studenten en docenten die zijn omgekomen tijdens de tweede wereldoorlog. Er staan 16 namen op. De derde naam is die van Gustaaf Verrijke. Tijdens de Tweede Wereldoorlog belandde hij twee keer in Duits gevangenschap. Aan het begin van de oorlog werd hij krijgsgevangen gezet tijdens de Achttiendaagse Veldtocht. Aan het eind van de bezetting werd hij opgepakt wegens verzetsactiviteiten die nauw verbonden waren met zijn functie als leraar aan de Koloniale Hogeschool. In maart 1945 kwam hij om in het concentratiekamp Dora.

Ik ben zelf geboren in 1971. Nu ik erop terugkijk is dat belachelijk kort na de oorlog. Veel van de mensen die nog in de bloei van hun leven waren, hadden die oorlog als jongere, jongvolwassene of volwassene meegemaakt. In mijn familie liepen zelfs heel wat kranige zeventigers en tachtigers rond die nog levendige herinneringen aan de Eérste Wereldoorlog hadden. Het leidde in de familie soms tot bitsige vergelijkingen. Want de oudjes vonden dat enkel zij die twéé bezettingen hadden meegemaakt pas recht van spreken hadden. En die eerste bezetting, die was toch véél zwaarder dan die tweede. Want zij hadden écht honger geleden. Wat alle mensen altijd beweren: hun tijd was de enige échte tijd.

Het is dus niet dat er over die oorlog niet werd gesproken. Er waren eindeloos veel verhalen. Er waren verhalen over smokkelen van tabak en eieren. Over kleine verzetsdaden. Op 1 mei de route van de 1-meistoet volgen, maar dan op de trottoirs. De Belgische vlag tekenen in je schoolschrift. Administratief foefelen om te vermijden dat deze of gene neef in Duitsland moest gaan werken. Over gevaarlijkere dingen. Het rondbrengen van illegale krantjes over de Bevrijding. Over de V-bommen. En er werd gefluisterd over die andere kant van de familie, die voor den Duits had gekozen…

Maar over Gustaaf Verrijken heb ik nooit veel gehoord.  Zijn onmiddellijke naasten, zijn vrouw en zijn enige dochter hebben nooit over hem gepraat. Wat ik wel over hem weet zijn flarden die verteld. Maar er zijn ook een aantal documenten gebleven, zoals een dagboek en brieven.
Helden van het verzet

Menschenvee

Gustaaf Verijken is geboren in 1904 in Berchem en woonde daar ook een groot deel van zijn leven. Over zijn jeugd, het gezin waarin hij is geboren, de scholen die hij bezocht weet ik niets. Hij moet een soort opleiding lichamelijke opvoeding hebben gevolgd, want hij was schermleraar en in de jaren ’30 was hij leraar lichamelijke opvoeding aan de Koloniale Hogeschool. Hij had ook een militaire carrière en werd in 1935 bevorderd tot sergeant-majoor en maakte in mei 1940 de Achttiendaagse Veldtocht mee. Daar namen de Duitsers hem krijgsgevangen.

Het is uit deze periode dat we het meest van hem weten, want hij hield tijdens de veldtocht en de periode van krijgsgevangenschap een dagboek bij, dat bewaard is gebleven. Een krijgsgevangene werd waarschijnlijk beter behandeld dan een politieke gevangene, maar toch geeft dit dagboek een beeld van wat het kampleven was.

Op 20 mei 1940 vinden wij hem in Frévent. Een dorp in het noorden van Frankrijk midden op de marsroute van de Duitse pantsertroepen naar de kanaalkust. Het is zowat de slechtst denkbare plek om te zijn op dat moment.

20 mei 1940. 19u45. De tweede trein van het 18de linieregiment staat reeds van ’s morgens in de statie van Frévent. De statiemeester komt ons vertellen dat er parachutisten in den omtrek gedaald zijn. Patroeljes worden in alle richtingen uitgezonden. Ikzelve ga vrijwillig mee met de patroelje van luitenant Adriaensens. Op 200 meter van de statie is een viaduct. Ik zeg aan den luitenant dat ik daar op gaan om eens te gaan kijken. Boven gekomen zie ik een lange rechte baan. In de verte zie ik eene kleine gemotoriseerde kolon. Maar ik kan niet uitmaken of het vijanden of vrienden zijn. Ik roep den luitenant en vraag hem zijn kijker. Zoohaast zie ik twee tanks en vier gepantserde auto’s in gevechtslinie. Deze zijn Duitsche motors. Ik begrijp niet hoe deze vijanden reeds hier kunnen zijn. In de statie maken wij melding bij den kolonel Servais. Celui-ci décide à accepter le combat met de rekruten van het 58ste. Munitie wordt uitgedeeld en wij bestatigen dat wij maar 20 à 30 kogels per man hebben. Voor ons enige geschut zijn er alleen maar instructieobussen. Ik vind het een zelfmoord om onder zulke omstandigheden het gevecht aan te gaan, maar niettemin vat ik het met licht gemoed op. We zijn nog niet goed gereed of we ontvangen reeds den vuurdoop en onderstaan een regen van kogels. De rekruten weren zich zeer dapper en antwoorden waardig het vuur van den vijand. Stilaan moet het vuur van onzen kant verminderen en zelfs ophouden bij gebrek aan munitie. Op dit oogenblik lost een der tanks eenige kanonschoten op den trein. Op bevel van den Kolonel trekken wij terug.”

Na dit gevecht raakt het grootste deel van het regiment in Duitse krijgsgevangenschap. Maar Gustaaf ontsnapt.

Nadat wij een aantal gekwetsten in de statie hadden ondergebracht, werden wij op de statieplaats overvallen door dezelfde tanks. En wat moesten wij hier doen, zonder munitie? Een man sprong uit een der auto’s en riep in het Fransch dat wij onze wapens moesten neerwerpen. Bij al dat lawaai van wapens die op de stenen vielen werp ik mij in een gracht en blijf liggen. Toen hoorde ik dezelfde man roepen dat de officieren zich links moesten plaatsen, en men stelde er eenige soldaten bij. Toen vertrokken zij op den weg van Arras. Toen alles stil was, hoorde ik den stap van twee mannen. Dus zij hadden schildwachten achtergelaten. Zij stapten in mijne richting. Ik maakte mij zoo klein mogelijk. Eén dezer mannen stapte op 50 cm langs mij. Daar in die gracht heb ik schrik gehad, en toen ik beschoten werd, heb ik dat gevoel niet gekend."

Nadat hij is kunnen ontsnappen begint hij op een fiets aan een zwerftocht tussen de linies, waarbij hij op een gegeven moment wordt aangehouden door een Engelse eenheid die in hem een spion ziet. Na zijn vrijlating begeeft hij zich verder op weg naar Boulogne-sur-Mer, hij beschrijft de nachtmerrie van de vlucht. 

Uit het dagboek : “Vluchtelingen, vrouwen, kinderen, ouderlingen, militairen, al dat wemelt dooreen en weet niet waarheen. De baan is bezaaid met lijken, auto’s, velo’s. Een verschrikking. Op onzen weg worden wij tot vijfmaal toe gemitrailleerd en gebombardeerd door vijandelijke vliegtuigen.

Uiteindelijk kan hij zich in Boulogne weer bij een Belgische eenheid voegen, om daar op 25 mei alsnog in Duitse krijgsgevangenschap te belanden wanneer de bevelhebber van Boulogne capituleert.

Dat is den tweede maal dat men mij in de muizenval zal hebben en nu zal er geen sprake zijn van gaan te lopen daar we in eene stad zijn. Te tien uur worden wij allen door een 20-tal Duitsche soldaten uit het kantonnement verdreven. Knarsend volg ik hun bevel en wij worden in kolons van vijf opgesteld. Met woede in het hart moet ik die kolon volgen. Wij moeten onze lederen gordels, onze helmen en onze messen afgeven. Vervolgens worden wij verder gedreven. Menschenvee.

De rest van het dagboek is het trieste verhaal van een krijgsgevangenschap, waarbij de gevangenen in verschillende Duitse kampen terechtkomen. Het is een verhaal van honger, ontbering, mishandelingen, willekeur, veel valse hoop en gemis van de geliefden thuis, van wie nauwelijks enig nieuws binnendruppelt. 

Het dagboek biedt ook inzicht in aspecten van het kampleven die we ons minder goed kunnen voorstellen. Het belang van sigaretten. Ergens lees je: “Wij hadden vandaag niets te eten. En zelfs gene cigaretten.”

De dagboekaantekeningen worden korter en je merkt hoe Gustaaf geleidelijk aan de moed verliest en de hoop dat hij zijn geliefden ooit zal terugzien.
Helden van het verzet

Grafkelder als schuilplaats

Uiteindelijk zal hij in december 1940 weer thuiskomen in Antwerpen. En dan begint het verhaal van zijn verzetsdaden. Net zoals alle scholen was de Koloniale Hogeschool gesloten in mei 1940, maar in november 1940 werden de lessen hervat. De bezetter hield de Koloniale Hogeschool echter in de gaten door aanstelling van een commissaris. 

En toch werd de Koloniale Hogeschool een belangrijk centrum van het verzet tegen de Duitse bezetter. Directeur Norbert Laude treedt al snel toe tot het Geheime Leger en organiseert een cel met leraars en studenten van de school. Ook Gustaaf zal toetreden tot het verzet.

In eerste instantie drukten ze valse paspoorten en zorgden ze voor hulp aan families van gevangen of gedeporteerde personen. Maar de cel zorgde ook voor onderduikadressen voor Joodse kinderen of personen die gezocht werden door de Gestapo. In een latere fase werden er ook wapens opgeslagen. Een inlichtingencel verzamelde dan weer informatie over vooraanstaande collaborateurs en posities van de Wehrmacht en gaf deze door aan de geallieerden. Daartoe werd een geheime ruimte gecreëerd met een radiozender. Bij al deze activiteiten speelde het kerkhof van Berchem een grote rol. Een grafkelder op het kerkhof deed dienst als schuilplaats voor geallieerde agenten of mensen die op de vlucht waren voor de Duitsers. Men schreef hen onder een valse naam in als student en zetten van daaruit hun verzetsactiviteiten verder.

Pittig detail: dit alles speelde zich af op amper een kilometer van het hoofdkwartier van het Duitse 89ste Legerkorps, verantwoordelijk voor de verdediging van een groot deel van de Atlantikwall, gelegen aan de andere kant van het Middelheimpark. Dit is trouwens nog te bezichtigen in een van de bunkers van Park den Brandt.

We weten niet welke verzetsdaden Gustaaf persoonlijk heeft gepleegd. We weten enkel dat hij deel uitmaakte van de beide verzetscellen en dat hij de opdracht kreeg om bij de bevrijding de leiding te nemen over een gewapende groep, waaronder studenten van de KH, en te strijden aan de zijde van de geallieerden bij de bevrijding van Antwerpen.

Maar dat plan zou niet doorgaan. Op de ochtend van 26 augustus 1944, amper een week voor de bevrijding,  loopt het mis. Duitse soldaten omsingelen de Koloniale Hogeschool en de aanwezige personeelsleden en studenten worden afgevoerd. Uit de getuigenis van directeur Norbert Laude weten we dat de gevangenen zwaar gefolterd worden, onder andere om informatie te krijgen over Britse agenten.
Helden van het verzet

Ver van de zijnen...

En dan neemt de geschiedenis zijn ironische loop. De directeur wordt op 2 september ter dood veroordeeld. De executie wordt gepland voor 4 september. Maar 4 september is de dag dat Antwerpen bevrijd wordt, waardoor Laude aan zijn executie ontsnapt. De andere arrestanten zijn dan echter al naar Duitsland overgebracht. En zij zullen het niet allemaal overleven.

De stem van Gustaaf zullen we hier niet meer vernemen. Van zijn tweede lijdensweg in de Duitse kampen is geen dagboek bewaard.  Gelukkig beschikken we nog over een aantal brieven van getuigen die hem gezien hebben. Er is het verslag van een dokter die hem in januari 1945 heeft onderzocht en tuberculose bij hem heeft vastgesteld. De staat van zijn longen was zo slecht dat de dokter hem nog maar een paar weken geeft.

De laatste getuigenis is van een apotheker die hem heeft gekend in het kamp Dora. 

De verdwene kwam toe in het kamp van Dora bij Nordhausen met de geëvacueerden van Gross Rosen op den 2de zondag van de maand februari 1945. Hij werd aangesteld als hulpmasseur in dienst van ondergeteekende. Na een tiental dagen onbekwaam door ziekte en zwakheid moest hij het werk opgeven en te bed blijven. Hij werd in het begin der maand maart van kamer 4 Block 17 overgebracht naar Block 39A en afgezonderd met de ongeneesbare teringlijders.

Er is misschien geen rechtstreeks bericht meer van Gustaaf en zijn tweede lijdensweg in de Duitse kampen, maar in het dagboek uit 1940 vinden we op 2 Augustus iets wat enig licht kan werpen op zijn gemoedstoestand: 

“Een Belgische jongeman is gestorven. Hoe droevig en smartelijk zulk een afsterven, ver van de zijnen.” 

Dit is het lot dat hij het meeste vreest. Het zal viereneenhalf jaar later het zijne zijn.
Word steunend lid van vzw Helden van het verzet
Door VZW Helden van het verzet te steunen houdt u de herinnering aan onze verzetshelden levend. Na de Tweede Wereldoorlog zijn deze mensen in de plooien van de geschiedenis verdwenen. Dankzij u kunnen we hen alsnog de gepaste eer bewijzen.