Gustaaf Verijken is geboren in 1904 in Berchem en woonde daar ook een groot deel van zijn leven. Over zijn jeugd, het gezin waarin hij is geboren, de scholen die hij bezocht weet ik niets. Hij moet een soort opleiding lichamelijke opvoeding hebben gevolgd, want hij was schermleraar en in de jaren ’30 was hij leraar lichamelijke opvoeding aan de Koloniale Hogeschool. Hij had ook een militaire carrière en werd in 1935 bevorderd tot sergeant-majoor en maakte in mei 1940 de Achttiendaagse Veldtocht mee. Daar namen de Duitsers hem krijgsgevangen.
Het is uit deze periode dat we het meest van hem weten, want hij hield tijdens de veldtocht en de periode van krijgsgevangenschap een dagboek bij, dat bewaard is gebleven. Een krijgsgevangene werd waarschijnlijk beter behandeld dan een politieke gevangene, maar toch geeft dit dagboek een beeld van wat het kampleven was.
Op 20 mei 1940 vinden wij hem in Frévent. Een dorp in het noorden van Frankrijk midden op de marsroute van de Duitse pantsertroepen naar de kanaalkust. Het is zowat de slechtst denkbare plek om te zijn op dat moment.
“20 mei 1940. 19u45. De tweede trein van het 18de linieregiment staat reeds van ’s morgens in de statie van Frévent. De statiemeester komt ons vertellen dat er parachutisten in den omtrek gedaald zijn. Patroeljes worden in alle richtingen uitgezonden. Ikzelve ga vrijwillig mee met de patroelje van luitenant Adriaensens. Op 200 meter van de statie is een viaduct. Ik zeg aan den luitenant dat ik daar op gaan om eens te gaan kijken. Boven gekomen zie ik een lange rechte baan. In de verte zie ik eene kleine gemotoriseerde kolon. Maar ik kan niet uitmaken of het vijanden of vrienden zijn. Ik roep den luitenant en vraag hem zijn kijker. Zoohaast zie ik twee tanks en vier gepantserde auto’s in gevechtslinie. Deze zijn Duitsche motors. Ik begrijp niet hoe deze vijanden reeds hier kunnen zijn. In de statie maken wij melding bij den kolonel Servais. Celui-ci décide à accepter le combat met de rekruten van het 58ste. Munitie wordt uitgedeeld en wij bestatigen dat wij maar 20 à 30 kogels per man hebben. Voor ons enige geschut zijn er alleen maar instructieobussen. Ik vind het een zelfmoord om onder zulke omstandigheden het gevecht aan te gaan, maar niettemin vat ik het met licht gemoed op. We zijn nog niet goed gereed of we ontvangen reeds den vuurdoop en onderstaan een regen van kogels. De rekruten weren zich zeer dapper en antwoorden waardig het vuur van den vijand. Stilaan moet het vuur van onzen kant verminderen en zelfs ophouden bij gebrek aan munitie. Op dit oogenblik lost een der tanks eenige kanonschoten op den trein. Op bevel van den Kolonel trekken wij terug.”
Na dit gevecht raakt het grootste deel van het regiment in Duitse krijgsgevangenschap. Maar Gustaaf ontsnapt.
“Nadat wij een aantal gekwetsten in de statie hadden ondergebracht, werden wij op de statieplaats overvallen door dezelfde tanks. En wat moesten wij hier doen, zonder munitie? Een man sprong uit een der auto’s en riep in het Fransch dat wij onze wapens moesten neerwerpen. Bij al dat lawaai van wapens die op de stenen vielen werp ik mij in een gracht en blijf liggen. Toen hoorde ik dezelfde man roepen dat de officieren zich links moesten plaatsen, en men stelde er eenige soldaten bij. Toen vertrokken zij op den weg van Arras. Toen alles stil was, hoorde ik den stap van twee mannen. Dus zij hadden schildwachten achtergelaten. Zij stapten in mijne richting. Ik maakte mij zoo klein mogelijk. Eén dezer mannen stapte op 50 cm langs mij. Daar in die gracht heb ik schrik gehad, en toen ik beschoten werd, heb ik dat gevoel niet gekend."
Nadat hij is kunnen ontsnappen begint hij op een fiets aan een zwerftocht tussen de linies, waarbij hij op een gegeven moment wordt aangehouden door een Engelse eenheid die in hem een spion ziet. Na zijn vrijlating begeeft hij zich verder op weg naar Boulogne-sur-Mer, hij beschrijft de nachtmerrie van de vlucht.
Uit het dagboek : “Vluchtelingen, vrouwen, kinderen, ouderlingen, militairen, al dat wemelt dooreen en weet niet waarheen. De baan is bezaaid met lijken, auto’s, velo’s. Een verschrikking. Op onzen weg worden wij tot vijfmaal toe gemitrailleerd en gebombardeerd door vijandelijke vliegtuigen.”
Uiteindelijk kan hij zich in Boulogne weer bij een Belgische eenheid voegen, om daar op 25 mei alsnog in Duitse krijgsgevangenschap te belanden wanneer de bevelhebber van Boulogne capituleert.
“Dat is den tweede maal dat men mij in de muizenval zal hebben en nu zal er geen sprake zijn van gaan te lopen daar we in eene stad zijn. Te tien uur worden wij allen door een 20-tal Duitsche soldaten uit het kantonnement verdreven. Knarsend volg ik hun bevel en wij worden in kolons van vijf opgesteld. Met woede in het hart moet ik die kolon volgen. Wij moeten onze lederen gordels, onze helmen en onze messen afgeven. Vervolgens worden wij verder gedreven. Menschenvee.”
De rest van het dagboek is het trieste verhaal van een krijgsgevangenschap, waarbij de gevangenen in verschillende Duitse kampen terechtkomen. Het is een verhaal van honger, ontbering, mishandelingen, willekeur, veel valse hoop en gemis van de geliefden thuis, van wie nauwelijks enig nieuws binnendruppelt.
Het dagboek biedt ook inzicht in aspecten van het kampleven die we ons minder goed kunnen voorstellen. Het belang van sigaretten. Ergens lees je: “Wij hadden vandaag niets te eten. En zelfs gene cigaretten.”
De dagboekaantekeningen worden korter en je merkt hoe Gustaaf geleidelijk aan de moed verliest en de hoop dat hij zijn geliefden ooit zal terugzien.