Op zes september trekt de Verzetsstootgroep Raph naar het stadhuis. De stoottroep wordt met bloemen onthaald door de hoofdcommissaris De Walsche in naam van “Het Belgisch Voorlopig Gents Bestuur”. De Britse tanks volgen. De stoottroep laat het daar niet bij. Heel wat Gentse wijken worden immers nog steeds bezet. De groep wordt versterkt tot een peloton en trekt naar Gent-Noord (wijk Van Beverenplein-Mariakerke). De daaropvolgende negen dagen wordt daar hevig strijd geleverd tegen de versterkte Duitse defensie ondersteunt door SS-troepen. Mijn vader en medestanders opereren als verkenners voor de eerste Poolse Pantserdivisie die binnen het Geallieerde leger de opdracht krijgen om Gent-Noord te bevrijden. De groep stuit op Duitse mitrailleurposten en verkenningspatrouilles, bewoners van de wijk geven aan waar “den Duits” zit.
Met zeer weinig militaire ervaring maar des te feller door de voorbije repressie, opereren ze. Broer Jacques en Guy worden neergeschoten maar overleven. Medestander Fernand De Grieve wordt gedood door een mortiergranaat. Als twintigjarige is pa getuige dat medestanders worden gedood, en doodt hij zelf medemensen.
Eenmaal de bezetter uit Gent-Noord is weggetrokken, neemt pa tijdelijk afscheid van stoottroep Raph en legt hij eind september nog wat eindexamens af, uiteraard met wisselend succes. De strijd tegen de dictatuur is echter nog niet gestreden. Midden november worden alle verzetsstrijders in België verplicht om hun wapens in te leveren. De strijd tegen de bezetter kan alleen in het buitenland worden verder gezet en dit onder het statuut van Oorlogsvrijwilliger binnen het beroepsleger. Mijn vader en broer Jacques bieden zich aan, de Rechtenstudies worden weer onderbroken. De vroegere medestanders, partners, familieleden, die onder “Nacht und Nebel” ergens in Duitsland waren opgesloten moeten immers bevrijd worden, de dictatuur uitgeschakeld.
Mijn vader opereert in een verkenningsregiment, zijn broer Jacques bij de Belgische S.A.S commando’s. Ze dragen een boekje mee met meer dan 200 namen van medestanders uit het Geheim Leger, sector Gent. 200 namen van doden en vermisten, heel wat onder Nacht und Nebel. Militairen, Studenten, Ambtenaren, leraars, arbeiders, technici, één-twee of drietalig, broers, vaders, allen hetzelfde lot.
In september ’45 demobiliseren de twee broers. Pa is net 21 geworden en pas dan officieel meerderjarig. Ze nemen beiden hun Rechtenstudies terug op. Pa onderbreekt zijn naoorlogse studie tweemaal voor een langere periode wegens officieel “oorlogsomstandigheden” en “afgematheid” – en verwerking van oorlogstrauma’s. Van therapeutische begeleiding is er geen sprake. Hierdoor kan hij de eindexamens voor het laatste en vijfde jaar niet tijdig afleggen. Hij krijgt dus geen universitair diploma. Oorlogsslachtoffers en Verzetsstrijders krijgen maximaal twee jaar uitstel.
Vader’s medestudenten van het eerste uur die hun studies niet hebben onderbroken en waarvan sommigen zelfs sympathiseerden of collaboreerden met de bezetter hebben al een paar jaar eerder hun diploma opgehaald. Collaborerende studenten, personeel of professoren worden pas van de universiteit uitgesloten na een gerechtelijke veroordeling. Uit een recente studie blijkt dat een drie procent van de U Gent studenten erkend verzetsstrijder was. Een 35-tal werd ooit aangehouden, 15 onder hen stierven in de concentratiekampen of werden geëxecuteerd.
Mijn vader zijn verzetsstrijd geeft hem in zijn latere leven geen maatschappelijke voorsprong, integendeel. De verzetsstrijd en traumatische ervaringen worden eerder persoonlijke dan publieksgeschiedenis. Je wordt administratief erkend als “Gewapende Weerstander “ en “Oorlogsvrijwilliger”, ontvangt eretekens en dat is het dan.
We springen naar de jaren ’70, naar mijn jeugdjaren en die van mijn drie jaar oudere broer Danny. Mijn vader is gekend als een warme minzame man, zeer toegankelijk, principieel en soms zeer zwijgzaam. Behalve een aantal generatiegenoten en beperkte familiekring weet niemand dat Pa een verzetsstrijder is geweest. Men spreekt dan over verzetsstrijders, zoals Che Guevara, Ho tji Minh, Yasser Arafat, Nelson Mandela en Oscar Romero. We zien posters, baretten, sjaals opduiken. Het zijn verzetsstrijders die in hun ogen strijden tegen een bezetting. Ze opereren in een werelddeel ver van ons bed. In onze slaapkamers, huiskamers, volkshuizen, parochiezalen hangen geen prenten van onze eigen verzetsstrijders. Ze inspireren blijkbaar niet meer. In Vlaanderen klinken de kreten voor amnestie van collaborateurs luider dan de erkenning van het Verzet.
Op een dag vertelt mijn moeder dat pa de jutezak waarin hij zijn Geheim Leger overall met armband en badge jarenlang bewaarde, heeft vernietigd. Het was letterlijk en figuurlijk vergaan. Pa sluit hiermee deze periode af. Hij blijft echter tot aan zijn overlijden in ‘86 lid van een verbroedering Geheim Leger, maandelijks ontmoeten ze elkaar in cafe Den Ijzer, in de Vlaanderenstraat. Ze delen hun herinneringen en oorlogstrauma’s. Binnenskamers. Pa is ondertussen opa geworden.