Veelzeggend zwijgen
Nooit vertelde hij over de oorlog, maar altijd was er die neiging tot aanleggen van voorraden en aflossing van schuld, de oneindige afbetaling van dankbaarheid en zijn haast kinderlijke beleving van geheimzinnigheid. Er waren geruchten, die enkel achter zijn rug klonken. Dat er ergens in het Fort van Breendonk een hart in de muur staat gegrift, met de beginletters van zijn vrouw Mia en vooroorlogse kinderen: Mia, Liliane, Suz. Dat van de drie kinderen die hij na de oorlog kreeg – Bie, Rit, en Door – de laatste vernoemd was naar zijn goede vriend en collega Theodoor Proost, die zijn arrestatie niet overleefd had. Dat hij op weg naar de Duitse kampen een adreskaartje van zijn ouders uit de trein had gegooid, dat vervolgens door iemand gevonden en opgestuurd werd naar Lier, met daarop in kleine potloodletters de woorden dat ongerustheid niet nodig was – terwijl hij net de meest gruwelijke folteringen had ondergaan. Ik wist ook dat hij en de mammie wisten wie hen verraden had, maar dat ze die naam mee in hun graf wensten te nemen.
Mijn beslissing om eindelijk het hele verhaal te reconstrueren, bracht vragen boven. Kwam dit mij wel toe, als de pappie er zelf voor gekozen had erover te zwijgen? En wat als ik iets zou vinden wat het licht niet graag zag? Met de toestemming van zijn toen nog vijf levende kinderen beet ik me er toch in vast. Als oudste bleek dat mijn moeder een doos met oorlogsdocumenten had geërfd, die al die jaren ongeopend was gebleven. De data die ik in de brieven en documenten vond, hielpen mij de puzzel van het verhaal te leggen.
Het voor mij belangrijkste antwoord vond ik in de strafdossiers van zijn beulen Pitz en Von Hören. Tijdens hun naoorlogse proces had de pappie lange getuigenissen over hun martelpraktijken afgelegd, samen met vele anderen. Die twee bandieten bleven telkens herhalen dat ze niemand hadden aangeraakt, tot ze bij Stafke kwamen: ‘Ah, Van Boeckel, neen dat was een geval apart, daar kregen we echt geen woord uit. Die hebben we mogelijk een slag met de vlakke hand gegeven.’
Toen ik dat las, daar in de leeszaal van de griffie van het auditoraat-generaal bij het Militair Gerechtshof in Brussel, was ik diep ontroerd. Mijn grootvader is door een vriend verraden, en heeft zelf niemand verraden. Dat kan ik nu met zekerheid zeggen. En om die reden is hij voor mij een held.