Ook mijn vader was in contact gekomen met andere leden van de groep via het college en via de zwemclub, Olympic Swimming Club (zie foto rechts). Soms kwamen ze samen in kleine groep, maar als ze voltallig waren, was de turnzaal in de Coebergerstraat hun plaats van afspraak. Ze hadden hun ouders immers wijsgemaakt dat ze een turnvereniging hadden opgericht, de KSA Turnkring St-Norbertus, en dat ze daar samenkwamen om te oefenen.
Op zondag 27 juni 1943 gingen zij met een man of vijf zes, waaronder ook vader, naar hun lokaal. Op de hoek van de straat stond een man met een hoed met slappe rand tegen de gevel aangeleund. Eén van hen zei nog: “Dat zou wel eens een Gestapo-agent kunnen zijn”, wat later ook het geval bleek te zijn. Binnen waren er op dat moment reeds een twintigtal jonge mannen aanwezig. Deze stonden wat met elkaar te praten, toen plots de deur openzwaaide en een 10-tal mannen met het pistool in de hand binnen stormden. Zij snauwden: “Hände hoch, Sicherheitspolizei!”.
Zij bleken door een van hen te zijn verraden. Deze beweerde later dat hij op 17 juni op straat van drie nieuwe leden de eed aan het afnemen was, toen er toevallig een man van de Gestapo passeerde, die onraad rook. Hij viel door de mand en men dwong hem de namen te geven van de andere leden van de groep, te vertellen wie hun leiders waren en te zeggen waar en wanneer zij samen kwamen.
In groepjes van vijf werden ze weggebracht naar de gevangenis in de Begijnenstraat. Op dat moment dachten ze nog dat ze er, gezien hun jeugdige leeftijd, met een berisping of een lichte straf vanaf zouden komen, maar dat bleek ijdele hoop. Op 20 augustus werden zij per trein overgebracht naar de gevangenis van Sint-Gillis en twee dagen later naar het detentiecentrum van Essen in Duitsland. Daar kregen zij te horen dat ze bestempeld waren als Nacht und Nebel-gevangenen, wat inhield dat zij geen enkel contact mochten hebben met de buitenwereld en dat hun familieleden in het ongewisse moesten blijven over wat er met hen was gebeurd.