Een kwestie van geografie
Militair historicus Michael Foot wees als ervaringsdeskundige (hij was een officier in actieve dienst bij het Special Air Service Regiment tijdens de Tweede Wereldoorlog) op de moeilijkheden die het terrein stelde voor geheime en ondergrondse operaties in België en Nederland. Ten noorden van Samber en Maas is België weinig heuvelachtig en evenmin bosrijk. Wegen en kanalen doorsnijden het open en vlakke, maar ook dichtbevolkte land. Dat maakte controle relatief eenvoudig. Deze vaststelling gold nog meer voor Nederland. Beide landen lagen ook op de aanvliegroutes naar het industriële hart van Duitsland, het Ruhrgebied. Luchtafweerinstallaties en de aanwezigheid van vliegvelden (zoals Gilze-Rijen) waar Duitse jachtvliegtuigen waren gestationeerd, maakte het droppen van geheim agenten en voorraden in bezet gebied bijzonder moeilijk. Dat vormde een groot contrast met de operaties in Joegoslavië en Centraal- en Zuid-Frankrijk, waar bergen en wouden fungeerden als schuiloorden voor verzetsbewegingen.. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de SOE prioriteit gaf aan missies in Frankrijk en Joegoslavië.
‘A small, though fighting service’
De SOE was één van die gespecialiseerde eenheden voor onconventionele oorlogsvoering die werden opgericht. De dienst bestond hoofdzakelijk uit nieuw personeel. De achtergrond van de SOE-agenten was bijzonder verscheiden: er werd gerekruteerd uit adellijke, militaire en ook wel criminele milieus, waarbij vooral vervalsers erg gegeerd waren. De training van agenten van de Special Operations Executive op het vlak van ‘small arms use’ en ‘unarmed combat’ werd geleid door twee gewezen officieren van de Shanghai Police, nl. Sykes en Fairbairn. Fairbairns methoden waren zo succesvol, dat hij door de SOE werd uitgeleend aan hun Amerikaanse tegenhanger, het Office for Strategic Services of OSS. Geheim agenten moesten in bezet Europa vaak van nul beginnen met burgers die wel van goede wil waren, maar geen enkele ervaring hadden met de clandestiene strijd.
De coördinatie met de Britse inlichtingendiensten zoals de SIS en met hun buitenlandse tegenhangers ontbrak aanvankelijk, wat de slagkracht op het terrein danig aantastte. Ook het Belgische verzet was, net als in tal van andere Europese landen, erg versnipperd, zowel qua organisatievorm als finaliteit. Een nationale coördinatie bewerkstelligen bleek vaak een hachelijke onderneming. Het zou tot 1944 duren voordat een Nationaal Coördinatiecomité werd opgericht.