De stille moed van Ludovie Vandormael uit Lembeek

De twee wereldoorlogen troffen het gezin van Ludovie Vandormael hard. Toch bleef zij rechtstaan. Ze hield vast aan haar moed en aan haar stille vorm van verzet. En hoewel ze er nooit om had gevraagd, werd Ludovie na WO II — terecht — erkend als verzetsheld.

Door Herman Vandormael - 25/11/2025
De stille moed van Ludovie Vandormael uit Lembeek

Oorlogservaringen die een leven tekenen

Mijn moeder, Ludovie Van Ermen, kwam uit Tienen. Mijn ouders woonden als kind allebei in de pas aangelegde Grijpestraat, net buiten de stad, waar toen nog maar zeven huizen stonden.
Begin januari 1915 vluchtte mijn vader Henri met enkele vrienden naar Nederland. Ze kropen onder de ‘dodendraad’ door, bereikten langs die weg Engeland en stonden begin februari al weer aan het front in West-Vlaanderen. Daar maakte hij het ergste mee wat een soldaat kan overkomen: gevechten van man tegen man. Je ziet het zo voor je. Officieren schreeuwen ‘Baïonnette au canon! En avant!’ – altijd in het Frans. Dan storm je op de vijand af en steek je, steek je, steek je… Achteraan lopen officieren die vluchtende soldaten zonder pardon neerknallen.
Op 11 november 1918 overleed de vader van mijn moeder, amper 48 jaar oud. Zijn werk als postbode had zijn longen kapot gemaakt, en in die tijd gingen gewone mensen pas naar de dokter wanneer het eigenlijk al te laat was. Terwijl het hele land amper een week later het einde van de oorlog vierde, bracht die periode voor onze familie vooral stilte en verdriet.
Diezelfde ochtend wekten Duitse soldaten alle bewoners van de straat. Iedereen moest zijn huis verlaten: de Duitsers wilden er een batterij opstellen en weigerden zich over te geven. Ook mijn moeder – samen met haar moeder, oudere zus en jongere broer – moest weg. ‘Ga maar, er zal niets gebeuren,’ zei een Duitse officier. De families vluchtten naar een bosje verderop en brachten daar de nacht door.
Om elf uur luidden overal de klokken: de oorlog was voorbij. De mensen haastten zich naar hun huizen, maar vonden alleen vernieling. Het interieur van het huis van mijn moeder was volledig vernield. In de resten van hun woning troffen ze hun overleden vader aan. Op tafel lag een briefje van de Duitse officier: ‘Neem mij niet kwalijk, het was een bevel.’ Zo verloren mijn beide ouders hun vader, in amper één week tijd.
Helden van het verzet
Word steunend lid en geef onze werking vleugels
Onze werking krijgt geen vaste subsidie. We kunnen jouw financiële steun dus goed gebruiken! Word vandaag nog steunend lid! Je maakt een historisch onrecht ongedaan, ontvangt het Heldenmagazine, steunt onze projecten en maakt deel uit van een levendige community.

Van klaslokaal tot verzetsplek

Het leven ging verder. Mijn moeder Ludovie volgde een opleiding tot onderwijzeres aan de ‘section flamande’ van de normaalschool in Geldenaken (Jodoigne). Mijn vader Henri kwam begin 1919 terug van het front en ging bij de post werken.
Ze belandden in Menen: mijn moeder als onderwijzeres, mijn vader als postbediende. In 1934 werd mijn moeder hoofdonderwijzeres in de gemeentelijke meisjesschool in Lembeek. Mijn vader vond werk bij de post in Brussel.
Toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak, werd dat voor hem te veel. Nachtmerries uit WO I kwamen bikkelhard terug: hij ijlde, huilde, verloor zichzelf, werd soms zelfs gewelddadig. Hij werd geïnterneerd en pas in 1953 – 35 jaar na het einde van de oorlog – officieel erkend als oorlogsinvalide.
Mijn moeder stond intussen bekend als een sociaal bewogen hoofdonderwijzeres. Ze nam het op voor wie het moeilijk had en trok naar ouders om hen te overtuigen hun verstandige dochter te laten verder studeren – vaak met succes.
Diezelfde overtuiging dreef haar tijdens de oorlog tot verzet. In het ruime schoolhuis aan de Schoolstraat (later Arthur Puesstraat) ving ze, samen met ons gezin, jonge mannen op die gezocht werden omdat ze weigerden in Duitsland te gaan werken. Overdag verstopten ze zich op de zolder van de school. Hele groepen verbleven er, onder wie de broers Jozef, Jan, Jules, Hubert en Gaston Wastiels. Anderen, zoals Richard Fayt, Edgard Baudewijns, Leopold Neef en François Witterzeel, bleven kortere of langere tijd.
Op een dag werd de hele straat afgezet en doorzocht. Een Duitse officier moest ons huis inspecteren, van kelder tot zolder. Hij zag de matrassen. ‘Wieviel Kinder haben Sie?’ vroeg hij. ‘Zes,’ antwoordde mijn moeder – naar waarheid. ‘Ich möchte gern einen Kaffee haben,’ zei hij daarna. Tot haar verbazing bleef hij bij de deur zitten. Telkens wanneer een soldaat de trap wou nemen, stak hij zijn hand op: ‘Ist schon kontrolliert!’ Waarschijnlijk was hij geen overtuigde nazi.

Lesgeven in het verborgene

Op een andere manier raakte mijn moeder ook in het verzet betrokken. In het Lembeekse gehucht Hondzocht woonden Johannes (‘Wannes’) en Mathilde Popeleu. Hun dochter Joséphine (‘Fientje’) werkte in Brussel in een confectiezaak van de Joodse eigenaars Hans en Claire Spichler. Hun dochter Marguerite (°1931) bracht vaak vakanties door bij de familie Popeleu. Toen de Jodenvervolging begon, namen Wannes en Mathilde het Joodse meisje Marguerite in huis. Kort daarna stierf Wannes aan ziekte.
Elke week ging mijn moeder zogezegd ‘melk halen’ in Hondzocht. In werkelijkheid gaf ze Marguerite les en zorgde ze voor huiswerk.
In 1994 ontving de dan 100-jarige Mathilde Popeleu het ereteken en diploma van Yad Vashem, toegekend aan de ‘Rechtvaardigen onder de Volkeren’. Marguerite Zeydman-Spichler kijkt nog altijd met warmte terug op die jaren: ‘Heel Hondzocht wist het. Iedereen wist dat Mathilde een Joods kind verborg, maar iedereen zweeg.’
Helden van het verzet

Geen erkenning gezocht, toch gekregen

Na de oorlog konden verzetsmensen erkenning aanvragen bij het Ministerie van Wederopbouw. Mijn moeder deed dat niet. ‘Ik hielp mensen omwille van de mensen, niet om een decoratie te krijgen,’ zei ze.
Toch werd ze later opgeroepen om te getuigen. De burgemeester – die tegenover de school woonde – had zelf erkenning aangevraagd voor de onderduikers, zogenaamd door hém verborgen. Zijn bedrog kwam uit, en de erkenning ging alsnog naar mijn moeder.
Bij de officiële erkenning werd rekening gehouden met vier jongens, omdat bij de anderen niet met zekerheid kon worden bewezen dat ze gezocht werden. Gaston Wastiels was bijvoorbeeld nog te jong om verplicht naar Duitsland te gaan werken, al is het waarschijnlijk dat de nazi’s hem als gijzelaar zouden gebruiken om zijn broers tot overgave te dwingen.
Mijn moeder bleef hoofdonderwijzeres tot 1960 en ging dan met pensioen. In Lembeek bleef de waardering groot. Ze overleed in 1981 in Membach bij Eupen, waar ze bij mijn zus was gaan wonen.

Noten

(1) Meegedeeld door Robert De Belder, zoon van Fientje en kleinzoon van Wannes en Mathilde.
(2) H. Vandormael, ‘Heel Hondzocht wist het’. Een ondergedoken Joods kind in Lembeek, in Het Oude Land van Edingen en Omliggende, 2012, p. 125-132.
Een eerdere versie van dit artikel verscheen in: Tijdschrift Hallensia, Jaargang 45, nr. 2, april-juni 2023, p. 44-46.
Meer interessante artikels