FC Weerstand

In de jaren dertig van de 20ste eeuw was de Limburgse voetbalclub Thor Waterschei de club van de mijn. Midden jaren dertig bereikte het de Eerste Klasse onder impuls van het aanvalstrio Velser – Gubanski – Pinter. Die laatste, Willy Pinter, ging als verzetsstrijder een tragisch lot tegemoet tijdens de Tweede Wereldoorlog. Een aantal van zijn ploeggenoten koos dan weer de zijde van de bezetter.

Door Kurt Deswert - 03/11/2023
FC Weerstand

Genk in de jaren ’30 was een heuse “boomtown”. De opening van de mijnen van Zwartberg, Winterslag en Waterschei hadden het bevolkingsaantal er doen exploderen. Telde het slaperige dorpje, dat in hoofdzaak bekend stond als bescheiden kunstenaarskolonie, in 1920 nog maar een kleine 6500 inwoners, dan waren dat er tien jaar later al meer dan 24.000. De komst van duizenden buitenlandse arbeiders naar Genk in de jaren ’20 weerspiegelde zich ook in de kleedkamer bij Thor. Lang voor men bij andere Belgische clubs buitenlanders opstelde, stonden er bij Thor al Duitsers, Polen en een Joegoslaaf als Pinter in het elftal. De meesten onder hen waren al op jonge leeftijd in België gearriveerd waardoor ze, ondanks hun vreemde nationaliteit, lang genoeg in ons land verbleven om voor een Belgische ploeg te mogen spelen. De Pinters waren in 1926 aangekomen in België. Ze waren afkomstig uit de mijnregio in Trbovlje, in het voormalige Joegoslavië (het huidige Slovenië). Via een tussenstop in het Duitse Holthausen, de geboorteplaats van Willy, belandden ze in Genk.
Alvorens op zijn 15de samen met zijn broers Aloïs en Adolf aan de slag te gaan in de mijn van Waterschei, liep Willy school in Bokrijk, bij de Broeders van de Christelijke Scholen. Daar, op de speelplaats, werd zijn voetbaltalent ontdekt. Samen met een pak klasgenoten, die net als hij een mooie voetbalcarrière uit zouden bouwen, sloot hij zich aan bij T.H.O.R. Deze club werd in 1919 opgericht. T.H.O.R. stond voor Tot Herstel Onzer Rechten; de club wou met die naam demonstreren tegen de Franstalige overheersing in het mijnbestuur en had niet zonder reden zwart-geel als clubkleuren. Bij het bestuur van de Belgische Voetbalbond viel die clubnaam echter slecht, waardoor de afkorting nadien een andere betekenis kreeg:  Tot Heil Onzer Ribbenkast. In 1930, als 16-jarige, debuteerde Pinter in het eerste elftal. Met hem in de ploeg steeg Thor vervolgens naar het tweede niveau. Pinter was de strateeg van het elftal met een Centraal-Europees balgevoel. Hij was de man van de openingen, van de precisiepasses en van de assists. Zelf scoorde hij ook regelmatig. In 142 wedstrijden voor Thor maakte hij 51 doelpunten. Het volstond om opgeroepen te worden voor het Limburgse elftal; een gelegenheidsteam dat voorwedstrijden mocht spelen voorafgaand aan wedstrijden van de Rode Duivels. 

Eind jaren ’30 dook in dat Limburgse elftal ook af en toe ook een ploeggenoot van Pinter op. Na de promotie naar de Eerste Klasse deed Peter Caspar Mevis zijn intrede bij Waterschei. Mevis was een flankspeler met  buitenlandse roots die opmerkelijk genoeg geen tenen aan zijn linkervoet had. Zijn moeder was Duitse. Mevis was in Nederland geboren tijdens de Eerste Wereldoorlog. Zijn vader was met de noorderzon verdwenen. Anderhalf jaar na zijn geboorte hertrouwde zijn moeder en nam Mevis officieel de naam van zijn stiefvader aan. Mevis brak door bij Thor, maar een vedette zoals Pinter zou hij er nooit worden. Hij mocht wel regelmatig opdraven als één van de drie topaanvallers geblesseerd of onbeschikbaar waren. Maar hij gaf toch vooral voorrang aan zijn opleiding; hij studeerde aan de Normaalschool in Lier. 

Bij het bestuur van de Belgische Voetbalbond viel die clubnaam echter eerder slecht, waardoor de afkorting nadien een andere betekenis kreeg; Tot Herstel Onzer Rechten. Thor speelde verscheidene seizoenen in de hoogste voetbalklasse, won twee maal de Beker van België (in 1980 en 1982) en bereikte in 1983 zelfs de halve finale van de Europabeker voor Bekerwinnaars. In 1988 ging het met FC Winterslag op in Racing Genk.

Tussen 1937 en 1939 en Pinters vertrek naar FC Zwartberg deelden hij en Mevis drie jaar lang dezelfde kleedkamer. Zijn plaats bij Thor werd ingenomen door de Duitser Zuphan... Of de jonge Jean Dubois die zijn neus aan het venster van de eerste ploeg kwam steken… Pinter zelf was intussen getrouwd en had twee jonge kinderen, Willem en Rosette, toen de oorlog voor de deur kwam te staan.

Mix

De “exotische” mix van nationaliteiten bij Thor Waterschei zorgde ervoor dat verschillende (oud-) ploeggenoten tijdens de Tweede Wereldoorlog recht tegenover elkaar kwamen te staan. Er waren de Duitsers, keeper König en Zuphan, die zich in de loop van het conflict zouden aanmelden bij het Duitse leger. Maar achteraf bekeken, bleken de uiteenlopende lotsbestemmingen van Mevis en Pinter nog het wrangst.

In de loop van 1941 sloot Pinter zich samen met zijn broers aan bij het Onafhankelijkheidsfront, de verzetsbeweging die ontstaan was in de schoot van de Belgische Kommunistische Partij. Hij ging pamfletten en sluikpers verspreiden. In de mijn in Waterschei, waar hij als voetballer nog steeds een enorm aanzien genoot, spoorde hij zijn collega’s aan om zo onproductief mogelijk te blijven; alles om maar zo weinig mogelijk steenkool voor de Duitsers te produceren. Via het verzet gaf Pinter ook de positie van de Duitse zoeklichten door die opgesteld stonden in en rond Zwartberg. Ook de jonge Jean Dubois was intussen via het Geheim Leger tot dat soort verzetsacties overgegaan.

Mevis koos een minder patriottische route. Voor de oorlog had hij al belangstelling voor het nationaalsocialisme. Terwijl hij in Lier voetbalonderdak vond bij de lokale Ereklasser Lyra, kwam hij in aanraking met Alfons Laenens. Laenens was een overtuigd fascist, die in zijn thuisstad een afdeling van de SS Vlaanderen uit de grond stampte. Hij sleurde Mevis mee in de actieve collaboratie. Voor Mevis begonnen wispelturige oorlogsjaren van 12 stielen en 13 ongelukken. Hij ging onder andere aan de slag bij Erla in Mortsel, waar de Duitsers Messerschmidts herstelden. Mevis’ talenkennis kwam hem van pas. Met een Duitse moeder en een goede kennis van het Frans trachtte hij zich nuttig te maken voor de bezetter.

De risico’s die Willy Pinter intussen als verzetsman nam, kwamen hem duur te staan. Toen één van de leiders van het Onafhankelijkheidsfront opgepakt werd, ging die ging na een paar dagen over tot bekentenissen. Tussen de namen van verzetslui die hij opgaf, zaten ook die van de Pinterbroers. Op 20 juni 1942, om 2 u ’s nachts, werd er bij Pinter aangeklopt. Feldgendarmen en leden van de Gestapo kwamen het huis binnen, liepen recht naar de radio en stelden vast dat die op de ‘Engelse post’ stond. De woning aan de Patience en Beaujoncstraat in Zwartberg werd helemaal doorzocht. In Pinters aktetas troffen ze een foto van Koning Albert aan, waarmee de spot werd gedreven. De interventie bezegelde Pinters lot. Samen met nog 27 andere mannen uit Genk (waaronder zijn broers) werd hij opgepakt. Voor zijn echtgenote, zijn 4-jarige zoon en 2-jarige dochter was het de laatste keer dat ze hem zagen.

In diezelfde periode werd ook Jean Dubois opgepakt. Pinter en hij zouden een gelijkaardig gevangentraject afleggen. Pinter werd eerst een aantal maanden in Antwerpen opgesloten, alvorens hij naar het Fort van Breendonk werd afgevoerd. Na de Duitse inval was het Fort ingericht als “doorgangskamp” door de bezetter. Het had al gauw een reputatie verworven als ‘kamp van de sluipende dood’. Pinter verbleef er een maand, van oktober tot november 1942. Pinters tijd in Breendonk was een voorafschaduwing van de dood. In november 1942 werd hij samen met de andere Genkenaren, waaronder Dubois, naar het concentratiekamp in Mauthausen in Oostenrijk gestuurd… Dubois omschreef hem als “een man met een grote mond en een man uit een stuk”. Maar die halsstarrigheid leverde hem regelmatig afranselingen op. Die eisten onherroepelijk hun tol. Eind november werd Pinter naar het kamp in Gusen gestuurd, enkele kilometers van Mauthausen. Tijdens de tocht kon hij nauwelijks nog op zijn benen staan; twee medegevangenen moesten hem de hele weg lang ondersteunen. Voor de fel verzwakte oud-vedette van Thor eindigde het verhaal. Hij overleed op 3 december 1942. Ook Pinters broer Aloïs stierf in Gusen. Jean Dubois en Pinters oudere broer Adolf zijn twee van de weinige overlevenden van de opgepakte Genkse verzethelden.

Taalman

In de zomer van 1943 arriveerde Mevis in Breendonk. Mevis en Pinter (en Dubois) kruisten elkaar nooit in het Fort, maar sowieso kon hun lot nauwelijks meer van elkaar verschillen. Ze stonden als het ware elk aan een andere kant van de tralies. Mevis kwam in Breendonk terecht als ‘taalman’. Via zijn Duitse connecties was hij voor de Sicherheitsdienst gaan werken als tolk, in Brussel en in Hasselt. Na een aantal verschillende opdrachten werd hij naar het Fort gestuurd. Hij moest er de Duitsers bijstaan tijdens de verhoren. In de praktijk draaiden die telkens weer uit op de meest gruwelijke folteringen. De taalmannen lieten zich daarbij vaak niet onbetuigd. Uit getuigenissen blijkt dat ook Mevis zich verschillende keren te buiten ging aan geweldpleging tegen gevangenen. Mevis zou twee verschillende periodes in Breendonk aan de slag gaan.

Wat Mevis’ deed na zijn tijd in Breendonk, zou altijd in nevelen gehuld blijven. Hij verliet naar eigen zeggen de Sicherheitsdienst en hield zich een tijd bezig met smokkelen. Uiteindelijk sloot hij zich aan bij de Waffen-SS en vertrok hij naar Duitsland. Na de Duitse capitulatie werd hij gearresteerd en overgebracht naar België. Hij werd berecht werd en kreeg in april 1947 de doodstraf. Daartegen ging hij in beroep. Tijdens zijn verdediging claimde hij dat hij tijdens de oorlog de hele tijd lid was geweest van het verzet. In 1949 zou een definitieve uitspraak volgen. Op basis van tal van belastende getuigenissen, veroordeelde de krijgsraad Mevis tot levenslang. In de praktijk kwam hij na een gratieverzoek in 1954 vrij. Hij koos vervolgens voor een leven in de anonimiteit. Al gaf hij in de jaren ’80 wel een interview over zijn oorlogsverleden aan Maurice De Wilde.

Willy Pinter kon niet meer getuigen over zijn eigen oorlogsverhaal. Een deel van zijn relaas kennen we door een getuigenis van Jean Dubois. Maar dat werd grotendeels vergeten. Of genegeerd, zoals dat van vele verzetshelden. Onterecht. Pinter verdient de herinnering. Zeker in Genk. Per slot van rekening brak hij voor Thor Waterschei, later opgegaan in Racing Genk, de poort open naar de Eerste Klasse.