Terug buiten stap ik emotioneel leeg op mijn fiets. Ik voel dat ik mentaal moet herkalibreren. Ik ben blij om de komende dagen ruimte te hebben om te fietsen door de glooiende Hoge Veluwe, de glinsterende rivier de Waal in Nijmegen over te steken en de pittige heuvels van de Harz in Duitsland te beklimmen. Via de Elbe fiets ik het iconische Dessau binnen. De stad van het Bauhaus, wieg van de Europese artistieke avant-garde. ‘Kunstenaars, zo schreef Kamagurka ooit, zijn de kanaries in de koolmijn’. Kunst is altijd kwetsbaar, zeker in tijden van politieke crisis. Kunstenaars zijn de luizen in de pels van identitaire politici omdat ze hen de zotskap opzetten. Victor wist zich daarom, niet toevallig, in elk kamp omringd door kunstenaars. Zij die het overleefden werden zijn vrienden voor het leven.
We reizen meestal omdat we iets mee naar huis willen nemen. Of het nu een herinnering, een ervaring of een materieel souvenir is. Mijn reis is bedoeld om het tegenovergestelde te doen. Ik wil iets terugbrengen en daarmee het bestaan van een wonde erkennen. Ik reconstrueer in gedachten het verhaal van mijn familie. Frans, Louis en Romain Focquier waren aan het begin van de Tweede Wereldoorlog veertigers van eenvoudige komaf en allen scheepsherstellers in de haven van Antwerpen. Dat Frans’ zoon Victor ook scheepshersteller zou worden was een ontegensprekelijke evidentie. In het schoolschrift van Victor lees ik in sierlijke letters genoteerde lessen over elektriciteit, houtbewerking en mechanica. In de brieven naar zijn moeder, die hij schreef vanuit de verschillende kampen, schrijft hij dat hij zo graag het hout terug tussen zijn handen zou voelen glijden met zijn houtschaaf. Dat hij daarvan droomt.
De haven van Antwerpen was niet alleen een belangrijke strategische locatie voor de bezetter, het was om diezelfde reden ook een broeihaard van verzet. Frans, Louis, Romain waren lid van het Onafhankelijkheidsfront. Ze maakten vlugschriften, deelden die uit, probeerden illegale vakbonden op te richten, smokkelden levensmiddelen en zamelden steungelden in voor de families van gearresteerde strijdmakkers. Hun kinderen, Victor en Elisabeth, hielpen hen daarbij. Al fietsend gingen de onverdachte kinderen Victor en Elisabeth op pad naar het Waasland om de vlugschriften te verspreiden bij de boeren en voedsel terug te smokkelen. In de zomer van 1942 echter worden alle mannen gearresteerd nadat ze verraden zijn. Mijn grootmoeder Elisabeth ontspringt de dans, zij blijft alleen achter met haar moeder en zal haar vader Romain nooit meer terugzien.
In de gevangenis van de Begijnenstraat in Antwerpen spelen de echtgenotes een belangrijke rol door hen telkens het mocht een pakket met levensmiddelen te bezorgen. Na de Begijnenstraat splitsen de wegen van Victor zich met die van Romain, Frans en Louis. De laatsten worden eerst naar Breendonk gevoerd en later op transport gezet naar Gusen/Mauthausen. Daar sterven ze allemaal kort na elkaar in de winter van 1942-1943. Victor’s traject loopt via de gevangenis van Leuven, de citadel van Huy, Kamp Vught, Kamp Lieberosen en Kamp Sachsenhausen, tot hij op 21 mei 1945 op dodenmars in de bossen van Below door het Russische leger wordt bevrijd.