Het verzet was niet één gestroomlijnde organisatie, het was een kluwen van collectieve en individuele acties. Onderlinge solidariteit was hét sleutelwoord. Het verzet, dat kon iedereen zijn: de havenarbeider, het buurmeisje, de politieagent, de fabrieksdirecteur, de schooljuffrouw, … Ook de taken die ze opnamen waren zeer uiteenlopend. Zo huisvestten Delphine en haar man Henri ondergedoken vluchtelingen, Joden, jonge kerels die weigerden om in de fabrieken in Duitsland te gaan werken of geallieerde piloten die na een crash in het grootste geheim terug naar Groot-Brittannië probeerden te ontsnappen. ’s Nachts werd er in Delphine’s huis druk gewerkt aan illegale sluikkranten waarmee ze de alomtegenwoordige censuur omzeilden. Anderen saboteerden telefoonlijnen, gaven posities van Duitse troepen door aan Londen of verdeelden valse papieren. Maar de grootste impact had ze toch met de legendarische ‘Staking der 100.000’ niet vergeten. Het was de grootste sociale actie tijdens de bezetting. De lonen waren bevroren, staken was verboden en tal van democratische vrijheden vlogen op de schop. De brutale bezetting, de grote honger en de scherpe armoede zorgden voor een grote actiebereidheid. De staking begon op 10 mei 1941 – niet toevallig een jaar na de inval – met een “aardappelbetoging” van vrouwen voor de poorten van Cockerill, de Luikse staalfabriek. De actie breidde al snel uit tot in Aalst, waar ook Delphine de straat op ging. Na drie weken van sociale strijd kregen ze de bezetter op de knieën: ze verhoogden de lonen met 8%, een unicum in de oorlogsperiode.