Kuststad Oostende speelde een cruciale rol aan het begin van de oorlog. Toen België begin mei 1940 onder de voet werd gelopen door de nazitroepen, kwam er een enorme vluchtelingenstroom op gang. Veel Belgen en Fransen trachtten via Oostende naar Engeland te gaan. Yvan Engels (Oostende, 30 juni, 1924 – Waterloo, 4 november, 1943), een zestienjarige leerling van het Atheneum, zag met eigen ogen hoe de bezetter eind mei 1940 een brandbom op het stadhuis gooide. Schilderijen van James Ensor en Léon Spilliaert gingen in vlammen op, de bibliotheek en het archief brandden uit.
De familie Engels bond de ondergrondse strijd aan. Vader Octaaf was al beroepsmilitair in het Belgische leger en legde contact met de militaire verzetsbeweging Geheim Leger. Elza, de oudste zus van Yvan, was als verpleegster van waarde voor het verzet. Yvan zelf richtte een eigen naamloze jeugdgroep op die zich, wars van elke andere ideologie dan patriottisme, zou richten op sabotageacties. Zijn oudste broer Jean was handig met dynamiet en bermbommen, waarmee hij voorbijrijdende Duitse wagens opblies.
Het hele gezin hielp op alle mogelijke manieren: door radio’s te herstellen zodat de bevolking naar Radio België op de BBC kon luisteren, door ondergedoken Joden, Britten en werkweigeraars te transporteren en verzorgen. Toen de nazi’s een belangrijke partij geroofde kunstwerken naar het binnenland wilden vervoeren, slaagden ze er zelfs in om op twee waardevolle wagons een wit kruis te schilderen. Via de inlichtingenofficieren van het Geheim Leger konden ze de Britse luchtmacht attent maken op het speciale konvooi. Alle wagons met Duitse soldaten werden vanuit de lucht gebombardeerd, behalve die met de witte kruisen. De schilderijen waren misschien niet gered van de roof, maar wel van de vernietiging.
De Duitsers en hun lokale trawanten hadden de jonge Yvan vrij snel in de gaten. Met de overmoed die jongeren eigen is, liet hij zich luidkeels opmerken in vaderlandse betogingen. Na een opsluiting in de gevangenissen van Brussel en Luik werd hij zodanig hard mishandeld dat hij een dure belofte zwoer: ‘Dit nooit meer.’ De bezetter verbood het hem om terug te keren naar Oostende en stuurde hem naar Philippeville. Toen hij bericht kreeg dat de Duitsers hem nog eens zouden arresteren, dook hij onder in Brussel.
Het voortdurende vluchten verminderde zijn anti-Duitse en opruiende gevoelens niet. Integendeel, hij sloot zich aan bij een groep partizanen in de Brusselse rand. Ze moesten een wapendepot bewaken in een meisjesschool langs de steenweg in Waterloo. Op de speelplaats stond een oude barak en daarin zaten vier mitrailleurs verstopt. De verzetsgroep bestond uit 21 jonge kerels die de lokroep van het goede leven niet altijd konden weerstaan. Na een met alcohol overgoten bezoek aan de kermis van Waterloo praatte een van hen zijn mond voorbij. Een aanwezige SS’er arresteerde de jongeman meteen. Yvan begreep het gevaar. Hij sprong van de tram waarop ze zaten en liep naar de school om de anderen te waarschuwen. Hij wist dat er maar één manier was om iedereen te redden van een zekere dood. Met de mitrailleurs hield hij de toestromende soldaten de hele nacht aan de praat en doodde er zeven, terwijl zijn strijdmakkers konden ontsnappen. Slechts een van hen stierf tijdens de vlucht.
Over de dood van Engels doen twee theorieën de ronde: ofwel raakte hij dodelijk gewond, ofwel hield hij de eer aan zichzelf met de laatste kogel die hem restte. Zijn uitspraak na de martelingen in de gevangenis indachtig is dat niet ondenkbaar. Wel zeker is dat de Duitsers hem ter plekke begroeven. Na de oorlog groeven de overlevenden van zijn verzetsgroep hem op en gaven hem een waardige begrafenis op het ereperk in Waterloo, waar hij nog altijd ligt.